De afgelopen maand is in Sint Maarten door twee Engelstalige middelbare scholen een Nederlands Taaldorp georganiseerd. Het Taaldorp is een interactieve manier om de mondelinge taalvaardigheid te testen bij examenleerlingen NT2. Ik ben gevraagd om als interviewer op te treden. Ik zou een ’station’ krijgen, het politiebureau of de markt ofzo, een situatieschets, en een stuk of 40 leerlingen die bij mij een babbeltje moesten komen maken. Ik heb nee gezegd. Te druk. Er zijn genoeg Nederlandstalige leerlingen die dat kunnen doen (mijn dochter bijvoorbeeld), dacht ik. Maar mijn dochter was al gevraagd. En de helft van mijn club leerkrachten Nederlands. Toch was er nog een tekort. Dus… toch maar wel gedaan. En wat was het enerverend, zenuwslopend en te gek leuk. Dit had ik voor geen goud willen missen.
Ten eerste was daar natuurlijk het Sint Maartense gedoe van ‘je mag vooral niemand overslaan’. Dus de fotograaf van ons enige dagblad was van de partij, de minister van Onderwijs kwam een lintje doorknippen en sprak de leerlingen gedeeltelijk in het Nederlands toe, wat haar een spontaan applausje opleverde. Maar de kids gingen pas echt glunderen toen de Engelstalige directrice van een van de scholen haar hele speech in het Nederlands hield. Bijzonder was ook dat vrijwel mijn hele Surinaamse kennissenkring als vrijwillig examinator aanwezig was. Plus 200 zenuwachtige tieners die als een soort lichtelijk verlamde bijen over de campus zoemden.
Toen konden we gaan beginnen. Ik werd niet op de markt of op het politiebureau, maar op de luchthaven gestationeerd en bij mij moesten de leerlingen vertellen dat ze, op doorreis vanuit Parijs, hun aansluitende vlucht hadden gemist. Ze moesten dus informatie vragen over de eerstvolgende vlucht naar Sint Maarten, en over overnachtingsmogelijkheden en prijzen van het een en ander. Zeer grappig vond ik het antwoord van velen op mijn vraag waardoor ze de vlucht hadden gemist? Op hun informatieblad stond dat hun vorige vlucht vertraagd was. Minstens 50% van mijn leerlingen gaf echter aan zich verslapen te hebben: Ik slapen laat/ Ik alarm niet horen/Ik slaapte in (to sleep in = uitslapen). Dat je verslapen vrijwel onmogelijk is als je op een luchthaven gestrand bent, heb ik ze maar niet aangerekend. Het ging tenslotte om het babbeltje, informatie verstrekken en informatie geven. Nog meer van zulke juweeltjes: Een jongen antwoordde op ‘Hoe gaat het?’ met een kwiek: ‘Ik heet Jason Brooks’. Een heel klein Indiaas meisje kon geen woord uitbrengen van de zenuwen en wenkte een ander meisje om te vragen of ze opnieuw mocht beginnen. Tuurlijk. Maar ook toen kwam er weer niets. Ik heb haar maar naar alle informatie gevraagd, en antwoorden op vragen kon ze, hetzij stotterend en handenwringend, wel. (Het is toch eigenlijk ook gruwelijk wat we deze kids aandoen: Zo’n kind komt vanuit India, in een Engelstalige samenleving terecht, en moet al wennen aan dat Caribische (lees onverstaanbare) Engels. Na een paar jaar van 2 uurtjes Nederlands per week in een samenleving waar niemand (lees: niemand) Nederlands spreekt, wordt ook nog verwacht dat ze in het Nederlands kan babbelen!)
Verder ging alles prima. Van de 200 kinderen hebben maar een stuk of 10 niet voldoende gescoord.
Aan het eind van de middag mochten we van de organisatoren een bedankje in ontvangst nemen. Omdat die organisatoren beiden in mijn cursus voor Nederlandse leerkrachten zitten, was ik meermaals getuige geweest van hun besprekingen over welke typisch Nederlandse lekkernij ze als bedankje mee zouden geven. Ik had stroopwafels voorgesteld, maar dat was geloof ik een beetje te Nederlands. Het werd een pakje Lange Vingers. Ook lekker, ook Nederlands.
Renate Sluisdom (Sint Maarten)