Aan de Justice Academy ben ik (met plezier) nogal veel tijd kwijt. Er komen meer groepen gewapende machten die opgeleid moeten worden, en de groepen die er al zijn kregen er de laatste weken een uurtje bij omdat de meeste studenten wat extra les en tijd hard nodig hebben. Zo ben ik de afgelopen weken druk bezig geweest ’t kofschip uit te leggen aan verschillende justitieel medewerkers.
Het is een monnikenjob. De helft van de mensen heeft er nog nooit van gehoord en ‘heeft’ er ook niets mee; voor ons zijn het de cruiseschepen die ertoe doen… Een klein deel vraagt zich af waarom we zoveel tijd besteden aan iets wat ze in Havo 1 al uitgebreid hebben besproken én begrepen. En er zijn er die doordenken. Dat doordenken begint bij een student die vraagt hoe dat nou zit met ‘gooien’? De stam is toch ‘gooi’? En ik had toch gezegd dat de klinkers uit het kofschip niet meededen? Uiteraard heb ik me ervan afgemaakt met het goede antwoord: ‘d’. Maar meneer de wijsneus was (in stilte) niet helemaal tevreden. En zijn ontevredenheid heeft mij teruggebracht naar mijn academische overtuigingen en vooral naar mijn academische onzekerheden.
De stammen van onder andere gooien, dooien en heien eindigen op een i. De i is een klinker en ‘doet dus niet mee in het kofschip’. – Dat is wat ik geleerd heb in de jaren ’70, maar wie weet is er al een vernieuwde versie? – Nou weten wij neerlandici (en de doorsnee-Nederlander natuurlijk ook), dat de voltooid deelwoorden van gooien, dooien en heien eindigen op de letter ‘d’. Er is gegooid, het heeft gedooid, en er is geheid. Maar waarom is dat zo? Omdat, zoals ik caught by surprise uitlegde, de ‘i’ op het eind van een woord/woordstam geen klinker is maar de uitspraak van een ‘j’ heeft en daarom het gedrag vertoont van de ‘j’, die een (stemhebbende) medeklinker is. (Dat het een eigenlijk een half-vocaal is liet ik voor de doelgroep uiteraard buiten beschouwing.) Dus behandelen we de ‘i’ als een medeklinker, een stemhebbende dus, en laten we die opvolgen door de stemhebbende ‘d’. Maar, denk ik, terwijl ik deze voor de doelgroep feilloos kloppende uitleg geef, als we de ‘i’ moeten beschouwen als de medeklinker ‘j’, waarom veranderen we ’t kofschip dan niet gewoon in ’t kofschipje? Dat zou toch heel wat logischer zijn binnen deze beredenering? Dan kun je iedere keer bij zo’n ‘i’ op het eind van een werkwoordstam triomfantelijk zeggen: zie je , DAAR is nou die i, die is eigenlijk een j!
Of laten we de ‘i’ gewoon in zijn waarde van volledige klinker, en strepen we deze tijdens het uitleggen niet meer door? Dat wil zeggen dat deze klank gewoon meedoet met de regeltjes van ’t kofschip. Misschien oneerlijk tegenover de ‘o’ in kofschip en de ‘a’ in fokschaap... Maar wie weet, ontdekken we of maken we nog meer woorden met één van deze klinkers op het eind van de werkwoordstam, en moeten we ze allemaal laten staan, zodat we er in de taalkundige toekomst nog wat aan hebben.
Mijn dilemma is compleet: ’t kofschip veranderen in ’t kofschipje, wat uiteraard vreselijk is na ‘eeuwen’ van ’t kofschip, – welke beredenering bovendien niet helemaal waterdicht is –, of alle klinkers (want wat voor de één geldt, geldt voor allemaal), binnen kofschip en fokschaap wel laten meedoen? Dan zitten we bovendien met een derde probleempje: we zullen een ander woord moeten verzinnen waar zowel o, a, als i in voorkomen, en misschien ook wel de u...
Of is heel mijn dilemma geen dilemma en bestaat er een perfect passende uitleg voor de ‘d’ achter de ‘i’ van gooien in het voltooid deelwoord ‘gegooid’? Graag hoor ik van andere neerlandici die zich na de lagere school nog bezig hebben gehouden met ’t kofschip, hoe zij dat oplossen!
Renate Sluisdom (Sint Maarten)
Docent Nederlands en materiaalontwikkelaar bij de Sint Maarten Justice Academy, Caribisch Nederland.