Ik sprak drie woorden Russisch toen ik naar Moskou verhuisde: brood, kaas en nee. En het zinnetje: Ik spreek geen Russisch. Daar moest ik het mee doen, in een stad waar slechts een enkeling een andere taal dan het Russisch spreekt. Waar de letters als kunstwerkjes voor mijn ogen dansen. Waar figuren symbolen zijn, maar waardeloos – zolang je de betekenis niet kent. Het mysterie van taal, als concept en label nog geen relatie hebben. Zoals ik vroeger wegdromend naar Franse liedjes luisterde; dit moest over de Liefde gaan, over het Leven, al verstond ik er geen bal van.
Op dag twee spoedde ik mij richting Russische les. Ik kwam in een klasje met voornamelijk diplomaten en werkloze expat-vrouwen. Woonden allen meer dan een jaar in Rusland en zaten in een beginnersgroep. Hun accenten verraadden hun moedertaal: Arabisch, Japans, Engels, Italiaans. We stelden ons voor. Ging best. Dat varkentje zou ik wel even wassen. Als docente weet ik tenslotte als geen ander hoe dat werkt, een taal leren.
Het werd de grootste frustratie ooit.
In anderhalf jaar heb ik zeven docenten Russisch versleten: Julia, Olga, Olga, Olga, Vladimir, Nastya en Olga. Tenenkrommend zat ik in de les. Zij ook, met mij als student. Meer dan eens een trillende onderlip en natte ogen. Eenmaal terug op mijn kamertje tranen met tuiten. Boeken vlogen door de kamer. Dat Russisch leer ik nooit. Van didactiek of methodiek had geen docent Russisch hier gehoord. Op het bord werd sporadisch geschreven en als het krijt dan knerpte, verschenen schrijfletters; in mijn vrije uurtjes had ik met moeite de Russische blokletters geleerd. De bordschilderingen bleven een Malevitsj, of een Tatlin.
Mijn leerboeken zijn rijk geïllustreerd. Aanvankelijk tergde ik mijzelf met de vraag welke betekenis de makers in ogenschouw genomen hadden, eenmaal langer in Rusland ontdekte ik er de waan van de dag in. De vrouw vermoeid in haar hokje waar ze iets ondefinieerbaars verkoopt, de dikke man die ongegeneerd naar een dunner en jonger exemplaar loert, het Russische huishouden. Het marsmannetje is me echter altijd een raadsel gebleven.
Ondertussen ging – goddank! – mijn restaurant-Russisch met sprongen vooruit. Na enkele weken kon ik al bier bestellen, leerde ik het verschil tussen water met of zonder gas en begreep ik wat varkenstong was. Toch waren de horecamisverstanden niet van de lucht. Op een avond alleen in het café dronk ik een glas rode wijn. Mijn receptieve Russisch ging me voor de wind, dus toen de serveerster vroeg ik of ik de ‘sjot’ (rekening) wilde, knikte ik – verkneukeld het antwoord te kunnen geven – ja. Drie minuten later kwam ze met een nieuw glas wijn. Geen rekening. Ach, wat zou het, en ik dronk mijn glas. Dit tafereel herhaalde zich meermaals deze avond, dusdanig dat ik na vijf glazen wijn woest doch draaierig mijn hoofd schudde en mijn bankpas tevoorschijn haalde. De rekening volgde. Het zou de laatste keer zijn dat ik het verschil niet kende tussen ‘sjot’ (rekening) en ‘jeesjo’ (nog eentje).
Kirsten de Gelder (Moskou)