Zo’n twee jaar geleden werd ik benaderd door de redacteuren van het tijdschrift Over Multatuli (OM) met het verzoek een bijdrage te leveren over de vertalingen van Multatuli in het Jiddisch. Van geboorte enorm nieuwsgierig en geprikkeld door de uitdaging, reageerde ik zonder aarzeling positief op hun verzoek. Tijdens mijn speurtocht in onze Nationale Universiteits Bibliotheek vond ik in het magazijn vijf Jiddische vertalingen van werken van Multatuli, uitgegeven in de eerste decennia van de vorige eeuw in New York, Londen, alsook in Kiev en Warschau. Navraag bij experts van het Jiddisch over de hele wereld bracht geen andere informatie aan het licht. Het verdient vermelding dat Max Havelaar in het Jiddisch ontbreekt. Inmiddels is de bijdrage gepubliceerd in het tijdschrift OM 2011, 33/67.
Maar het zijn de gebeurtenissen eromheen en ook naderhand, die mij nog steeds kippenvel bezorgen. Tijdens mijn werkbezoek aan het Multatuli Huis in Amsterdam vertelde de conservator mij enthousiast dat een aantal dagen geleden een Israëlier een bezoek had gebracht. Die was zeer geïnteresseerd in Jiddische uitgaven van Multatulis oeuvre. Hij had dit onthouden omdat het de eerste keer was dat een toerist naar Jiddische vertalingen had gevraagd. Terwijl wij hierover aan het kletsen waren, kwam een bezoeker binnen die regelrecht afstevende op de bibliotheekruimte waar wij zaten. Hij keek mij aan. Ik keek hem aan. Meteen begreep ik dat deze persoon de bezoeker was waarover de conservator het zojuist had. Het was een docent/onderzoeker van de Jiddische taal aan het instituut waar ook ik doceer, de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. We waren alle drie perplex: de conservator, mijn collega die niets wist over mijn project en ik, die niet wist dat ook hij een paar daagjes in Amsterdam verbleef, op doorreis naar Oxford voor zijn onderzoek. Wij tweeën begonnen elkaar meteen uit te horen en toen bleek dat mijn collega een tijdelijke woningruil had georganiseerd met de buurvrouw pal naast mijn broer, waar ík altijd logeer als ik in Amsterdam ben. Deze buurvrouw en mijn broer kijken uit op en in elkaars keukens, een typisch Amsterdams verschijnsel, waardoor je veel over elkaar te weten komt. Ik was dan ook al op de hoogte gebracht dat er 'een man' rondliep in het huis van de buurvrouw. Voor zijn vertrek bestelde mijn collega bij mij een kopie van het artikel, ondanks zijn ontoereikende kennis van de Nederlandse taal. Het artikel heb ik vorige week gekopieerd. Aan Shoshana, die de scepter zwaait over het wel en wee in de postkamer vroeg ik naar het postvakje van mijn collega. "Postvakje? Waarom heb je zijn postvakje nodig? Hij komt net binnen!" Ik draaide mij om en viel bijna flauw. Nooit, maar dan ook nooit ben ik deze collega in de postkamer tegengekomen. Geen enkele keer gedurende al die jaren dat ik verbonden ben aan de universiteit.
Mieke Daniëls-Waterman (Jeruzalem)