De neerlandicus Annemarie Hübner (1908-1996) is bijna vergeten. In Neerlandica Extra Muros schreef Carel ter Haar een in memoriam, en zij heeft een plaats gekregen in de geschiedenis van de germanistiek in Hamburg, waar zij zo’n zestig jaar heeft gewerkt. Ze promoveerde in 1938, viel in het Derde Rijk nauwelijks op, werkte mee aan een Middelnederduits woordenboek en gaf colleges Nederlands, Afrikaans en Middelnederlands. Niets bijzonders.
Dat zij tot 1976 college bleef geven, is ook niet bijzonder. Opmerkelijk is wel dat zij na de opheffing van het lectoraat koppig verder ging. Grotendeels op vrijwillige basis. Haar laatste reeks colleges Nederlands – en dat is wel bijzonder – gaf zij in het zomersemester van 1995, een half jaar voor haar overlijden.
Bijzonder is ook dat zij een rol heeft gespeeld bij het proces over de dagboeken van Anne Frank. In de uitgave van 1986, de basis voor de Duitse vertaling, geeft David Barnouw een overzicht van auteurs die beweren dat het dagboek een vervalsing is. Een van hen was Lothar Stielau, docent Engels in Lübeck, die in 1932 lid van de NSDAP en van de SA was geworden. Na de Tweede Wereldoorlog was hij actief in de ‘Deutsche Reichspartei’, een extreem rechtse partij, die niet verboden was. In 1958 beweerde hij in een tijdschrift dat het dagboek van Anne Frank – net als dat van Eva Braun en van de koningin van Engeland – een vervalsing was. Otto Frank besloot aangifte te doen en tijdens het onderzoek dat daarop volgde, wilde de rechter-commissaris het advies van een deskundige inwinnen. Via omwegen kwam de rechtbank terecht bij Annemarie Hübner, de neerlandicus die het dichtst bij Lübeck werkte. Het was onder meer haar taak onderzoek te doen naar de authenticiteit van het dagboek en men vroeg naar haar oordeel of de Duitse uitgave als een ‘echte’ vertaling kon worden beschouwd, een vertaling in overeenstemming met de bedoelingen van de auteur. Hübner kwam in haar verslag tot de conclusie dat de tekst authentiek was, maar zij wees ook op een aantal fouten in de vertaling. De advocaten van Stielau vonden dat Hübner niet over de vereiste bekwaamheid beschikte. Ze was immers geen hoogleraar. In 1961 werd de zaak tussen Stielau en Otto Frank met een buitengerechtelijke schikking afgesloten. Toch bleef het hier niet bij. Steeds opnieuw werd beweerd dat de dagboeken niet echt zouden zijn en Hübners verslag werd ook in 1976 in Frankfurt nog als bewijsmiddel gebruikt.
Rens Bod wijst in zijn studie De vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humaniora op het belang en het nut van de geesteswetenschappen. Hij geeft veel voorbeelden en het bericht van Annemarie Hübner, dat past in de traditie van de verlichting, kan daar heel goed aan worden toegevoegd.
Jaap Grave (Berlijn)