In 1996, heb ik in Suriname een conversatiecursus Nederlands verzorgd voor een Japanner. Een medewerker van de Japanse ambassade in Paramaribo. Hij verscheen op de eerste les met een Van Dale woordenboek Nederlands-Japans, en bleek een hele goede leerling te zijn. Wat zeg ik, een goede leerling? Een uitmuntende leerling, die mijn kennis over de Nederlandse taal uit me zoog en me na elke les uitgeput achterliet; een leerling die al het opgegeven huiswerk, ook de bij de meesten niet geliefde gesprekjes met collega’s, elke dag uitvoerde. De cursus was en is opgezet voor 10 weken, maar na 7 weken kon ik hem niets meer leren: de man sprak en schreef Nederlands.
Hij was een uitzondering. Een zeer opvallende uitzondering. Conversatie kun je namelijk niet leren in een one-on-one situatie... zegt de theorie, en de meeste praktijksituaties; en ik dus ook. Voor een conversatiecursus heb ik minstens twee cursisten nodig die ik kan ‘pairen’. Als ik als docent steeds zelf ‘sparring-partner’ moet zijn leert de cursist niet genoeg, omdat er door de andere partij (mijn persoon), geen (natuurlijke) fouten worden gemaakt. Ik heb voor en na de Japanner daarom altijd gezocht naar twee cursisten als er vraag was naar een converstatiecursus.
De afgelopen week werd ik benaderd door de moeder van een zesjarig bijlesleerlingetje, voor een cursus voor zichzelf. Ik stak keurig mijn verhaal af over mijn ‘eis’: minimaal twee cursisten. Ik had kunnen weten dat de cursus in mijn keukentje met twee andere dames, geen optie voor haar zou zijn. Haar dochter krijgt, samen met haar nichtje, les van mij in haar winkel in de Frontstreet; ze wil privé les. In de winkel. Punt uit. En......... ze krijgt wat ze graag wil. Ze is een te goede relatie van mij om haar dat te weigeren. Nu maar hopen dat ze net zo leergierig blijkt als die Japanner van 18 jaar geleden.
Renate Sluisdom (Sint Maarten)