Onderweg

Vlak na het 18de colloquium vertrok ik naar China om er te doceren aan de vakgroep Nederlands van de Shanghai Internationale Studies Universiteit (SISU). Toen ik erachter kwam dat we met Chinees nieuwjaar bijna zes weken vrij zouden krijgen - pure luxe als je net uit het Spaanse bedrijfsleven komt waar de norm 8 dagen met Kerst en 2 weken eind augustus was – besliste ik naar Indonesië te reizen. Eindelijk zou ik zien wat er van het land van Max Havelaar en Oeroeg geworden was. Via Seoel vloog ik naar Bali waar ik een vriendin uit België zou terugzien. De eerste vier dagen hebben we de toerist uitgehangen (zwembadpret en rondrit met lokale gids incluis), maar daarna trokken we naar Java waar de Indonesische collega’s op me wachtten.

Onze rondreis begon in Soerabaja, waar we het Nederlandse taal- en cultuurcentrum Ceraka Mulia, de Sampoerna tabaksfabriek met bijbehorend museum en het emblematische Oranjehotel bezochten. Mario Rawung gidste ons vakkundig van de ene naar de andere plek en dankzij hem ken ik als Vlaamse nu ook het beruchte vlagincident, zag ik een antieke poffertjeskraam en waande ik me in de beroemde balzaal even in de Hollandse tijd. Bijna kregen we een suite te zien, maar de man met de sleutels had lunchtijd dus het ging niet door.

In Soerabaja namen we de trein naar Semarang, waar Daniel Tangkilisan ons onder zijn vleugels nam. We woonden er een les bij voor docenten Nederlands in opleiding in het cultureel centrum Widya Mitra en op Akaba gaf ik twee presentaties aan twee verschillende groepen studenten Nederlands: eentje over Gent en eentje over lifestyle in Vlaanderen, waarmee ik me in deze tropische temperaturen toch heel even op glad ijs begaf (ik ben nooit echt trendgevoelig geweest). Na afloop van de presentatie over Gent kwam er maar één verzoek: ‘vertel eens over Brugge’. Mijn geboortestad ligt dus niet alleen in Shanghai goed in de markt.

Op donderdag trokken we voor een dag of drie naar Jepara. Ik liet er een groep adolescenten kennismaken met België en Vlaanderen en had het geluk een viermaandelijkse bijeenkomst van docenten te mogen meemaken.

Van Jepara reden we via Semarang naar Jogjakarta. Ook daar is er een Indonesisch-Nederlands centrum dat lessen Nederlands aanbiedt, maar we hebben de tijd niet gehad om het te bezoeken. Wel hebben we in het museum Ulen Sentalu, dat half onder de grond gelegen is, prachtige brieven en poëzie in het Nederlands gevonden van de hand van de leden van de koninklijke familie (Jogjakarta is tot op de dag van vandaag een soort van koninkrijk binnen Indonesië). Foto’s maken was er verboden, maar één van de brieven heb ik toch even overgeschreven omdat ik hem graag met jullie wilde delen. Het is een korte brief op rijm, geschreven door Hadinegoro aan zijn nicht die met liefdesverdriet thuis zat omdat ze niet mocht huwen met de man aan wie ze haar hart had verloren.

8-2-1940, Solo
Lieve nicht, 

Een nijlpaard zat aan de overkant
en poetste zijn tanden met nat zand.
O, moog uw hartje steeds zo rein,
als deez nijlpaard zijn tanden zijn.

Oom Hadinegoro       

Met dit luchtige, maar toch aandoenlijke stukje dat ik tussen de statige familieportretten, gebatikte koninklijke kleren en kostbare gebruiksvoorwerpen vond, neem ik afscheid van jullie.

Helga Christine Maes (Shanghai)