Noem het een cultuurclash, geef het een andere naam. Ik heb het er nog steeds erg moeilijk mee, met dat vrije taalgebruik in de Nederlandstalige teksten die ik mijn studenten in het college Nederlandse taalkunde voorleg als materiaal voor analyse. Het is bijna niet te omzeilen, zeker niet in het laatste decennium. En ja, teksten censureren, dat kan ook niet door de beugel. Toen ik jaren geleden aan eerstejaarsstudenten moest uitleggen wat het samengestelde werkwoord ‘uitlullen’ betekent, was ik echt verlegen. Dit werkwoord stond in de fraaie zin: “Pas toen de tong was uitgeluld en als een slap blaadje spinazie in zijn mond lag, sprak zijn zoon de eerste woorden”. *
Ik voelde me beschroomd en wist niet zo goed raad met de situatie. Dat was mijn vuurdoop. Hoe zou ik dit gaan oplossen. Een regelrechte vertaling geven of een omslachtige omschrijving en er een biologieles van maken? Ik besloot tot het laatste, maar zag aan de blikken van de studenten dat ze het toch niet helemaal doorhadden. Ik sprong toen maar in het diepe en vertaalde het werkwoord voluit en ging in de dezelfde ademzucht over tot de kwestie van de dubbele /l/, alhoewel we de spellingregels al lang hadden behandeld. Ik maakte ook meteen van de gelegenheid gebruik om een lang relaas te houden over de functies van het prefix ‘uit-’. Sinds die eerste vuurdoop is de zaak inmiddels alleen maar verergerd en ingewikkelder geworden en blijkt het werkwoord ‘uitlullen’ een onschuldig lexeem in de woordenschat van de doorsnee-taalgebruiker die erg inventief en creatief is. Het is nu eenmaal een feit dat in het Ivriet deze tendens om lichaamsdelen als taalelementen te laten functioneren in het dagelijks taalgebruik bijna niet bestaat, zeker niet in de media of in literaire teksten en zeker niet in die mate zoals in het Nederlands. Tijdens mijn veelvuldige bezoeken aan Nederland sta ik nog steeds versteld van het gemak waarmee men al die uitingen gebaseerd op de menselijke anatomie over de tong krijgt en met name het drieletterwoord dat met de stemloze velaire plosief [k] begint. Ga daar maar aan staan in Jeruzalem. Ook dat heb ik mijn studenten moeten uitleggen, met het schaamrood op de kaken. Niet alleen omdat ik nog steeds onwennig sta tegenover het ongedwongen en spontane gebruik van allerlei lichaamsdelen die in de dagelijkse taal als zelfstandig naamwoord, werkwoord en versterkend element functioneren, maar ook wegens de noodzaak die taaluitingen te vertalen naar het Ivriet, voor een studentenpubliek met een iets andere mentaliteit.
Mogelijk ben ik behept met mijn genen. Kan zijn. Er waart in onze familie de anecdote rond dat twee ongetrouwde nichten van vaderskant het hadden over: “Ja, en toen zeiden ze van soda en van mietje” wanneer ze doelden op het feit dat iemand had gevloekt. Die ‘soda’ en ‘mietje’ sloegen op de krachtterm ‘sodemieter (sorry!) dat voor deze nette familieleden van mijn vader het toppunt was van onkuis taalgebruik. Dit schuttingwoord fungeerde als het ware als een hyperoniem voor alle vloeken en scheldwoorden en nog erger.
Misschien zegt de vrijelijke inlijving(!) van lichaamsdelen in het taalgebruik iets over de volksaard van de sprekers van het Nederlands Nederlands? Heel erg graag zou ik reacties van mijn collega’s op dit heikel onderwerp willen ontvangen. Hoe gaan jullie ermee om? Of bestaat dit probleem helemaal niet in de andere regio’s.
* Verweg, H. (Hilbert Kuik), 1985, ‘Terug van weggeweest’ in Kortom. Korte & zeer korte verhalen. Apeldoorn: Walva-Boek, pp. 39-40.
Mieke Daniëls-Waterman (Jeruzalem)