Geef maar toe: wie de mogelijkheid krijgt de verjaardag van een tweeling in Venetië te vieren hoeft geen seconde na te denken. De ene helft komt uit Berlijn, de andere uit Zürich. Ik reis mee vanuit Berlijn. Dat laatste is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Tegenwoordig heeft het openbaar vervoer in Berlijn wel iets anders aan zijn hoofd dan een dienstregeling: het gedraagt zich als een verliefde puber, dwaalt dromerig rond en vergeet afspraken. Op de dag van vertrek is het niet anders. Geen tram te zien en de taxi’s zijn vol. Met tas en halve tweeling onder mijn arm ren ik naar het station, spring in de trein naar de oude luchthaven (de geplande luchthaven blijkt een witte olifant te zijn) om vandaar met het gemakkelijke vliegtuig naar Venetië te reizen.
Tot dusver is bijna alles waar wat hier staat. Het gemakkelijke vliegtuig maakt alles moeilijk – behalve het zitten op een stoel in het vliegtuig (dat duurt meestal minder lang dan de reis zelf). Over de vliegtuigmaatschappij kan ik maar beter zwijgen: ‘It’s a beautiful thing, the destruction of words.’
Waarom Venetië? Tegenvraag: heeft het bestaan anders zin? Vooruit: omdat er alleen maar boten zijn. Vanwege de vele herinneringen: de snikhete zomer van 1998, toen de ene helft van de tweeling er met een beurs verbleef en ik pendelde, later de Biennale waar de andere helft namens Oostenrijk aan deelnam. We zijn het erover eens dat Venetië vooral bestaat in verhalen en beelden. In de ‘Scuola Grande di San Rocco’ liggen spiegels waarmee je kunt rondlopen om de plafondschilderingen te bekijken. Daarin vangen we af en toe ook een glimp van tijdgenoten op.
Even interessant, blijkt al gauw. En er is veel veranderd. Dat betreft niet de dagjesmensen die nog altijd van het station via Rialto naar Piazza San Marco stromen. Niet de Afrikanen die op straat nog steeds neptassen verkopen, maar nu door de politie met rust worden gelaten. Nee, toeristen uit Azië zijn veel talrijker aanwezig. Ze zijn ook in de handel zelf te vinden: de souvenirhandel op straat is nu voor een groot deel in handen van Pakistani of Indiërs. Nog verwarrender was de aanslag op mijn verlangen naar authenticiteit: naar espresso, een panini en Italiaanse gesprekken om mij heen. In diverse kleine cafés stonden Chinezen achter de bar, bij wie de espresso smaakte als de espresso verderop, de panini eveneens, maar mijn verlangen niet werd gestild.
De tweeling vond dat de verjaardag pas onvergetelijk zou zijn door koffie te drinken op het terras van ‘Caffè Florian’. Een café met een lange traditie, in 1720 geopend op een van de mooiste pleinen van Europa. Goethe, Casanova, Proust en Thomas Mann zaten hier al. Er speelde een orkestje, bedrijvigheid van obers in stijve witte jassen – de hele wereld liep over het plein. Venetië is de avant-garde van de toeristische centra in Europa, de microkosmos van de toekomst. Achter de kassa van ‘Caffè Florian’ zat een Chinese dame ijverig rekeningen te tikken.
Jaap Grave (Berlijn)