Wat je allemaal niet kan overkomen als je diep in gedachten verzonken over een taalkundige kwestie, tegelijkertijd en meestal haastig, ook nog wat dagelijkse routinezaken wil uitvoeren. De meest vreemde belevenissen.
Zoals die keer toen ik in de lunchpauze van de workshop over ‘grammaticalisatie en diachronie’ eventjes vlug een privéaangelegenheid wilde regelen in het postkantoor van de universiteit vlak naast de bushaltes. Ik zag mijn buslijn die op het punt van wegrijden stond en sprong er nog net in voordat de chauffeur de deur sloot. Pas bij de volgende halte besefte ik in de overvolle bus met alleen mijn portemonnee en de enveloppe in mijn hand, dat ik eigenlijk nog op mijn werk was en in feite nu in een zaal had moeten zitten luisteren naar de onderzoeksbevindingen van een collega.
Of die keer toen ik gejaagd het huis uit rende op weg naar mijn werk. In de gauwigheid griste ik de plastic vuilnisemmer plus boordevolle inhoud mee, om hem te legen voordat ik op de bus zou stappen. Ik moest mijn buskaart opwaarderen en pakte geld uit mijn tas. Tenminste dat dacht ik. In plaats daarvan had ik de deksel van de vuilnisemmer afgehaald en staarde nu naar ons huisvuil. De chauffeur begon te grijnzen en riep om dat er een kleine oponthoud zou zijn omdat iemand zijn vuilnis moest weggooien. Ik hoorde de buspassagiers lachen toen ik met het schaamrood op mijn kaken de emmer in de container leegde en hem vlug in het trappenhuis van ons flatgebouw neerzette. Die busrit zat ik onbehaaglijk en gegeneerd uit.
Een ezel stoot zich niet twee keer aan dezelfde steen. De ezel niet, maar ik dus wel. Na de blunder met mijn plastic vuilnisemmer in de bus had ik besloten voortaan alleen de vuilniszak mee naar beneden te nemen op weg naar mijn werk. Dat ging een tijdje goed tot die bewuste ochtend toen ik op het laatste nippertje de zware tas met het collegemateriaal oppakte en in het voorbijgaan zag dat de vuilnisemmer boordevol was. Ik pakte de zak en snelde naar beneden. Mijn medepassagiers leken mij veel aardiger dan anders. Sommigen lachten openlijk naar mij en wensten mij goedemorgen. Bij de halte waar ik moest overstappen verliet ik de bus, samen met een buurvrouw. Ze vroeg mij waarom ik mijn vuilnis meenam naar mijn werk. En ja hoor, het was mij weer gebeurd. Ik had nu de keus of de zak inderdaad mee te nemen naar de universiteit of hem ergens achter te laten. Maar niet op straat. Dat zou tot een grote verkeerstremming leiden. De politie zou de hele straat afzetten en de robot laten onderzoeken of het een onschuldige vuilniszak betrof of niet. Ik liep een groot kantoorgebouw binnen en plaatste de zak in een vuilnismand. Een klop op mijn schouder. “Mevrouw”, vroeg de bewaker, “waarom gooit u dit hier weg, in ons gebouw?” Ik legde het uit, maar moest hem echt overtuigen dat er een verstrooide ongevaarlijke vrouw voor hem stond.
De combinatie vuilnis, baan en openbaar vervoer heeft een eigenaardige uitwerking op mij, en de uitdrukking ‘de werkelijkheid is soms vreemder dan de wildste fantasie’ is ongetwijfeld op mij van toepassing…
Mieke Daniëls-Waterman (Jeruzalem)