Hoe "zit" het met de posture verba?

Docente Bieneke Haitjema van Indiana University legt positiewerkwoorden op een creatieve manier voor aan studenten. 

Het gebruik van de positiewerkwoorden zitten, liggen, en staan, om dingen te lokaliseren in de ruimte, blijkt immer een struikelblok voor niet-moedertaalsprekers van het Nederlands. Zo ook voor onze tweedejaars studenten Nederlands aan Indiana University, die dit onderwerp in het derde semester voorgeschoteld krijgen. De bijbehorende causatieven stoppen (doen), leggen, en zetten blijken eveneens voor problemen te zorgen..

De principes die een rol spelen bij de keuze van liggen, staan en zitten, hebben te maken met de locatie, oriëntatie en intentionaliteit van de voorwerpen. Een moedertaalspreker heeft intuïties over het gebruik van deze verba en voor hen is het mogelijk om nog nooit eerder geziene voorwerpen met het juiste verbum aan te duiden en onmiddellijk te kunnen zeggen of deze staan, liggen of zitten. Voor hen geldt een zekere systematiek die moeilijk over te brengen is aan niet-moedertaalsprekers. Als taaldocenten van het Nederlands aan ‘non-native speakers’ kunnen we slechts aan de hand van veel voorbeelden en door middel van creatieve oefeningen de motivaties om een bepaald positieverbum te kiezen versterken. Om effectiever de semantische kenmerken van staan, liggen en zitten over te brengen, maar vooral ook om de studenten een beetje meer plezier te laten beleven aan dit vrij ingewikkelde onderwerp, krijgt de klas virtuele taaltraining aan de hand van grappige tekeningen en foto’s die het causatieve en resulterende aspect van de posture verba duidelijk laten zien. Daarnaast worden er ook realia gebruikt om de causatieven te demonstreren met ‘typisch Nederlandse’ voorwerpen. Een deel van de klas demonstreert en het andere deel heeft de taak om het resultaat te beschrijven met de bijbehorende intransitieve verba. Iemand van de ‘actiegroep’ zet bijvoorbeeld tulpen in een vaas, of een hoed op het hoofd, stopt pepernoten in de mond of het boek in de tas, legt een boek op tafel, hangt een Nederlandse vlag op, of doet een sjaal om. De resulterende posities van de voorwerpen worden geïdentificeerd door de andere groep (nu staan de tulpen in een vaas en staat de hoed op het hoofd, zitten de pepernoten in de mond en zit het boek in de tas of ligt het boek op de tafel, hangt de vlag en zit de sjaal om de schouders alsmede de pet op het hoofd).

Deze interactieve methode van taal stimuleren vergroot het leerplezier en daarmee leerrendement. Daar kan je achter staan.