Mijn leven als docent die Nederlands geeft aan mensen die gewoon nooit Nederlands spreken of horen, gaat niet altijd over rozen. Ongeveer een jaar geleden is de Justice Academy gestart met het opleiden van de manschappen van de Airport security. Het zijn mensen die al in geen 15 tot 20 jaar meer in de schoolbanken hebben gezeten. Ik voel me voor deze groep wel eens geroepen me te verdedigen met de mededeling dat ik de Nederlandse taal niet verzonnen heb. Twee weken geleden, op een vrijdagmiddag, had ik een extra zware les. Die les ging over de spelling van het voltooid deelwoord en dus over het toepassen van de kofschipregel. Die klinkt voor deze studenten als:
laatste letter stam in het kofschip JA -à T
laatste letter stam in het kofschip NEE à D
De heren en (twee) dames hadden al een beetje zuinig gekeken toen ik de regel aankondigde , en wilden onder andere weten wat een kofschip in vredesnaam voor iets is. Maar in tweede instantie konden ze er wel mee leven en zaten we gedurende een kwartiertje vrolijk d’tjes en t’tjes te plaatsen. Toen kwamen we bij een werkwoord als ‘verhuizen’, met als laatste letter van de stam een ‘s’. Dat de laatste letter van verhuisd desondanks een ‘d’ is, kon er bij de heren niet in. Verongelijkte gezichten. Ik legde uit dat die ‘s’ onderliggend een ‘z’ is: Nu kwam er puur onbegrip bij op de gezichten. Het was bijna tijd om naar huis te gaan om me voor te bereiden op mijn zoveelste dansavondje aan het grootste strand van Sint Maarten, maar daar kon ik nog niet aan denken, want ik moest hier en nu iets anders verzinnen. Dus ik vertelde, met alle mimiek en handgebaren die mij zo eigen zijn, dat daar wel een ‘s’ stond, maar die ‘s’ was natuurlijk eigenlijk een ‘z’. Dus, beeldde ik verder uit (onderwijl rennend van de plek op het bord waar de s stond, naar de locatie van de z en terug): die ‘s’ voelt zich een ‘z’, en gaat zich dus gedragen als een ‘z’, waardoor we op een laatste letter ‘d’ uitkomen. U had me moeten zien. Ik geloof dat ik niet alleen met handen en gezicht, maar met heel mijn lichaam de ‘s’ probeerde uit te beelden, die zich diep in zijn hart eigenlijk een ‘z’ voelde, en daardoor dus alleen maar aantrekkelijk was voor de ‘d’, en niet voor de ‘t’. De doodse stilte die volgde op mijn acteerprestatie maakte me licht nerveus en ik keek de klas in, bang dat ik me een beetje belachelijk had gemaakt. Maar ik las opluchting, begrip, en zelfs blijdschap op de gezichten! Mijn nervositeit maakte ook plaats voor opluchting, het was begrepen. Maar ik wist pas zeker dat ik mijn wekelijks dansavondje weer had verdiend toen een van de heren tevreden verzuchtte: ‘Teacher, you did a good job’. Ik had bijna gereageerd met een danspasje. (Nu mocht ik in gedachten mijn outfit voor de avond uitzoeken).
Renate Sluisdom (Sint Maarten)
Freelance docent Nederlands