Nederlanders en misschien nog wel meer de Vlamingen zijn vaak van mening dat zij bijzonder goed zijn in het leren van andere talen. Met Fransen en Britten om je heen kom je natuurlijk al gauw op die gedachte, maar ik geloof dat veel Nederlanders en Vlamingen hun idee ook wel koesteren in het bijzijn van andere nationaliteiten.
Hoe lang bestaat dat idee al? Dat zou ik wel eens willen weten. In ieder geval kom ik het in de 16de eeuw al tegen bij Becanus (1519-1573). Becanus is de man die eens beweerde dat het Nederlands de oudste taal van de wereld is, en hij baseerde deze stelling op de naam: Diets of Duits of Douts staat immers voor d'oudst(e). Het lijkt een onzinnige mening, maar naar de stand van de taalwetenschap in de 16de eeuw is het eigenlijk helemaal niet zo onzinnig. 't Is onjuist, maar daarom niet onzinnig.
Er is nu een prachtig boek verschenen over leven en werken van deze Johannes Goropius Becanus van de hand van Toon van Hal (die daarmee meteen ook een nooit eerder gepubliceerd werk van de overleden Eddy Frederickx beschikbaar stelt) (Uitg. Verloren, Hilversum 2015). Daaruit leert men onder andere dat het sterfjaar van Becanus zoals Wikipedia dat vermeldt, onjuist is.
Becanus schrijft over "het feit dat geen ander volk dan het onze allerlei talen moeiteloos aanleert, ook de typische eigen uitspraak van al die talen" (Van Hal 130).
Deze opvatting baseert hij op het volgende gedachten-experiment: "Neem nu eens twee mensen: eentje van bij ons en een Spanjaard of een Italiaan, een Fransman, een Engelsman of een Duitser, en laat die eens een onbekende taal leren: ik durf er alles om te verwedden dat onze man veruit als eerste eindigt, zowel in de snelheid van opnemen als in de juiste uitspraak."
Leefde ik in de 16de eeuw, ik zou de weddenschap meteen aannemen, en met een hoge inzet. Op voorwaarde dat we het experiment een significant aantal malen zouden doen.
Becanus lijkt me het slachtoffer van een redeneerfout. Zoals ook vandaag de dag veel Nederlanders en Vlamingen slachtoffer zijn van dezelfde redeneerfout. Deze redeneerfout: gegeven een aanzienlijk aantal personen dat een of meer andere talen spreekt, aanzienlijker dan in omringende landen (laten we er even van uitgaan dat dat zo is; ik ben daar anno nu niet zeker van), deze stand van zaken toeschrijven aan een groter talent om andere talen te leren. Er is namelijk ook een andere en veel waarschijnlijker verklaring mogelijk voor deze stand van zaken. Namelijk dat de inwoners van een klein land aanzienlijk veel groter kans lopen in contact te komen met buitenlanders dan de inwoners van een groot land. Als de mensen van zo=n klein land dan ook nog veel handel drijven of graag met de caravan door de halve wereld trekken, als hun land aan zee ligt en/of gemakkelijk over land te bereiken, wel, dan is het niet verwonderlijk als deze mensen wat vaker andere talen leren dan de inwoners van een groot land, die ook als zij honderden kilometers reizen, nog steeds in hun eigen land zijn. Kortom: de bereidheid, de noodzaak, het welbegrepen eigenbelang zijn allemaal veel waarschijnlijker factoren om de toestand te verklaren dan een grotere aanleg voor het leren van andere talen.
Joop van der Horst (Leuven)