In 1978 ben ik aan de Universiteit van Amsterdam komen te werken. Daar werd ik een naaste collega van Frida Balk. Ik was iemand ‘van buiten af’ (uit Leiden), de meeste anderen hadden in Amsterdam gestudeerd. Onder die Amsterdammers heerste toen een felle strijd voor en tegen de Generatieve Taalkunde. Frida was mordicus tegen. Of eigenlijk was er niet eens zozeer een strijd: de twee partijen hadden vooral weinig contact met elkaar en deden elk hun eigen ding. Voeg daarbij dat ik maar een kleine part-timer was (twee dagen) die niet in Amsterdam woonde, en je kan begrijpen dat ik de collega’s maar weinig zag.
Dat Frida uiteindelijk mijn promotor is geworden, had een Leidse oorzaak. Daar was aanvankelijk het plan dat ik bij Jan Kooij zou promoveren. En even zag het daar ook naar uit. Maar de onverenigbaarheid van onze karakters en van onze taalkundige inzichten deden Jan op een gegeven moment voorstellen dat ik naar een andere promotor zou uitzien. Ik was het daarmee eens. Het contact met Leiden bleef behouden door de wetenschappelijk en vriendschappelijke band met Cor van Bree (co-promotor), maar Frida werd hoofd-promotor. En zo is het gegaan: Amsterdam 1986.
We konden het goed vinden. Niet dat Frida inhoudelijk of methodologisch veel heeft bijgedragen; het zou ironie zijn om dat te beweren. Maar onze geregelde gesprekken waren intens, ofschoon ze weinig of niets met mijn proefschrift te maken hadden. Ik herinner me onder andere onze lange en brede discussie over de vraag of je kunt stellen dat gras leeft. Frida meende van wel. Misschien was het belangrijkste haar rotsvaste vertrouwen in mijn werk; feitelijk veel groter dan het mijne.
Frida vragen mijn promotor te willen zijn was niet zo bizar als het misschien lijkt. Jaren voordien hebben wij namelijk een briefwisseling gehad over uiteenlopende taalkundige zaken, en Frida onderstreepte meermaals dat we die zouden publiceren: een taalkundige monografie in brieven. Daar is niet van gekomen.
In een van mijn eerste brieven aan haar schreef ik al dat ik een artikel van haar waarschijnlijk niet begreep, maar dat als ik het begreep, ik het er niet mee eens kon zijn. En zo is het grotendeels gebleven. De talloze artikelen die zij schreef (vaak in de meest onverwachte tijdschriften) vond ik dikwijls moeilijk te begrijpen. Maar overtuigend was altijd haar warme betrokkenheid, haar felheid, haar onvoorwaardelijke en brede belangstelling. Werk van Frida bewonder ik om de toonsoort, die verder nogal schaars is in de taalwetenschap.
Op 7 februari van dit jaar is Frida overleden.
Joop van der Horst (Leuven)