Wie verre reizen doet, kan volgens het spreekwoord veel verhalen. Dat zal wel waar zijn. Maar ook wie thuis
blijft om een boek te lezen, komt dikwijls wonderlijke zaken tegen.
Ik ben van de thuisblijvende soort en ik heb De historie vanden vier Heemskinderen gelezen, een 16deeeuwse
roman, onlangs prachtig uitgegeven door Irene Spijker (Delta/Bert Bakker, Amsterdam 2005). Fascinerende lectuur. Niet zozeer om het verhaal, want ik hou niet van het machogenre, maar om te zien wat men toen graag las, toen er nog geen televisie was die in bloederigheid alles overtreft. De smaak van onze 16deeeuwse voorouders moet al even gewelddadig geweest zijn als die van de hedendaagse tvverslaafde. Het 16deeeuwse volksboek is een navertelling van een nog veel ouder verhaal, dat teruggaat op de tijd van Karel de Grote en diens conflict met enkele leenmannen.
Het is niet mijn bedoeling om, bij gebrek aan reiservaring, dit verhaal te gaan navertellen. Maar de beschrijving van Maeldegijs als oude man wil ik u niet onthouden. Reinout, de hoofdpersoon, ontmoet Maeldegijs, een tovenaar. Deze Maeldegijs kan zichzelf, met toverkracht, een compleet ander uiterlijk geven. Bijvoorbeeld als hele oude man: hij scheen 'out ende cranc te wesen ende seer mismaect van lichaem, zijn bairt op zyn borst ende sinen wijnbrauwen tot over zyn ogen, dat hi doert thaer sien most, also dat hy out scheen ii hondert jaer. Hi huylde ende hoeste seer ende ghinc lenende op sijn stoc' (blz. 121).
Ongelooflijk: wenkbrauwen tot over zijn ogen, zodat hij door het haar moest kijken. Zoiets heb ik nog nooit
meegemaakt. Een baard, hoesten en op een stok leunen, dat zie ik allemaal voor me, maar wenkbrauwen die
je voor de ogen hangen, nee.
Overdrijving? 't Zou in dit boek niet de enige overdrijving zijn. Of eigenlijk, het verhaal is overal zo overdreven en onwaarschijnlijk (de kracht van de ridders, de slimheid van het ros Beiaard, de volgzaamheid van Reinouts echtgenote, de toverkunsten van Maeldegijs), dat die wenkbrauwen misschien niet eens opvallen. Maar zo lees ik niet. Van al die jongensboekenhelden ga ik de superkwaliteiten achteloos voorbij, terwijl die wenkbrauwen me geweldig bezighouden. Sterker nog; hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik meen zoiets al eens eerder gelezen te hebben. Maar waar?
Het duurt even voordat ik het gevonden heb. Hebbes! R.A. Kollewijn, Herinneringen, Santpoort 1932, bladzijde 57.
Kollewijn, de man die bekend geworden is doordat hij in 1891 een voorstel deed om de spelling te vereenvoudigen, geboren in 1857, heeft op zijn ouwe dag een soort van autobiografie geschreven. Eerst enkel voor de familie, maar naderhand is het boekje ook in de winkel terechtgekomen. Op bladzijde 57 vertelt deze Kollewijn over de conrector van zijn middelbare school. Dat moet een man geweest zijn met uitbundige haargroei. Letterlijk schrijft Kollewijn dan over hem: 'Zo werden zijn wenkbrauwen gekort, als hij ze in de mond kon steken! (Dat is geen praatje: hij heeft het mijzelf eens laten zien). '
De auteur van de Heemskinderen geloof ik voor geen snars, maar Kollewijn wel.
Maar nu mijn vraag: U, die zoveel verre reizen doet, hebt u op een van die reizen wel eens iemand met zulke
wenkbrauwen gezien?
Joop van der Horst (Leuven)