Het verhaal over David en reus Goliat staat in de bijbel. Nauwkeuriger: in 1 Samuel 17.
Filistijnen doen op dat moment een aanval op Israel, en hun troef is reus Goliat. De Israelieten doen het in hun broek van angst. Hun hele leger, onder leiding van koning Saul, is gemobiliseerd maar dat baat niet want Goliat daagt een vrijwilliger uit voor een gevecht van man tegen man. David is op dat moment nog maar een puber, terwijl een paar van zijn oudere broers in het leger zijn. Dat wordt even uitgelegd. Vader Isai had namelijk acht zonen, van wie David de jongste was. En dan staat daar, in de jongste vertaling: “zijn drie oudste zonen
trokken met Saul ten strijde”.
“Zijn drie oudste zonen”? Ik denk dat een hele generatie lezers, nog opgevoed met de standaardtaal, dit als een ernstige fout zal zien. Hier moest toch staan: “zijn oudste drie zonen”?
Het klassieke argument om deze woordvolgorde af te keuren heb ik vaak gehoord en gelezen: vader Isai heeft immers maar één oudste zoon? “Drie oudste zonen” zou onzin zijn, want nummer twee en nummer drie zijn nu eenmaal niet de oudste. Er kan er maar één de oudste zijn.
Ik vind het wel aardig dat de vertalers zich daar niks van aantrekken. Ik heb trouwens het argument altijd een beetje raar gevonden. Niet overtuigend. De volgorde “zijn oudste drie zonen” impliceert immers dat de familie strak georganiseerd is in drietallen. Rekenkundig kan een drietal gezamenlijk best de hoogste leeftijd hebben dat niet noodzakelijk de nummers 1, 2 en 3 bevat. Niettemin lijkt dat toch wel bedoeld te worden met de toegestane volgorde.
Kortom: ik houd de klassieke regel voor schoolmeesterij, en wel rekenkundig
ondoordachte schoolmeesterij.
En kijk, bijbelvertalers lijken dat altijd al gevonden te hebben: in alle mij bekende bijbelvertalingen staat “drie oudste zonen”; in de Statenvertaling van 1637: “drie grootste sonen”. Ik ben heel tevreden.
Joop van der Horst (Leuven)