Er bestaat een theorie dat het eten van walnoten bevorderlijk is voor de denkkracht. Van veel walnoten eten zou je slimmer worden.
Ik ken ook iemand die een aanhanger is van deze theorie. Hij is niet zelf de bedenker, maar hij weet toch te melden dat het ‘m zit in de zichtbare overeenkomst qua vorm van het binnenste van de noot en onze hersenen. Walnoten en hersenen zouden, allebei in gepelde toestand, er net hetzelfde uitzien. Zelf eet hij bijna dagelijks noten.
Ik houd dit voor een onzin-verhaal. En ik houd hem voor het levende bewijs van zijn ongelijk. Als je na zoveel walnoten eten nog steeds in die flauwekul gelooft, dan kan er van die noten geen grote werking uitgaan. Hij kent mijn standpunt in dezen.
Nu lees je af en toe in de wetenschapsbijlage wel eens van die berichtjes dat koffie goed is tegen Alzheimer, net als aspirines, dat wijn bevorderlijk is voor veel nageslacht, of juist niet, en dat veel olijven eten de kans op een lang leven sterk vergroot. Het is zomaar mogelijk dat daar morgen een berichtje tussen staat: walnoten versterken de denkkracht.
Wetenschappelijk uitgezocht. Eerst bij muizen, vervolgens bij honden, en nu ook bij mensen. Met een verwijzing naar een recent artikel in een medisch vakblad.
Zodra ik dat lees, zal ik mijn mening over walnoten herzien. Maar niet eerder. Ondertussen kan ik nu al voorspellen dat mijn vriend kort daarna bij mij binnenvalt, wapperend met die krant, en triomfantelijk roepend: ‘Zie je wel, ik had toch gelijk!’
Nu komen we op een interessant punt. Had hij inderdaad gelijk? Ik meen van niet. Hij geloofde in een fabeltje. ‘Maar kijk dan toch, het staat in de krant! Het is wetenschappelijk uitgezocht! Precies wat ik altijd al gezegd heb!’
Ik meen dat het, om ‘gelijk te hebben’, niet genoeg is om iets vooraf te zeggen. Gelijk hebben is meer dan enkel iets zeggen dat overeenkomt met de feiten. Of eigenlijk: voordat er wetenschappelijk onderzoek gedaan was, waren er helemaal geen feiten. Enkel geloof, of bijgeloof, volgens mij.
Ik vind de vraag wanneer je kan zeggen dat iemand gelijk heeft, veel interessanter dan de werking van walnoten. Maar als ik de kwestie ter sprake breng, en ik doe dat graag, dan blijkt meestal dat men er weinig belangstelling voor heeft. Ben ik de enige die daarover tobt? Vorige week sprong mijn hart van vreugde op, bij het lezen van Karel van het Reve’s Verzameld Werk deel 2, pas verschenen. In deel 2 staat zijn roman Twee minuten stilte, en in
die roman spreken twee personen over precies hetzelfde vraagstuk, bladzijde 35. Daar gaat het over een steen die wel of niet van de maan gevallen zou zijn.
Joop van der Horst (Leuven)