Ik moet wachten op mijn trein. Het weer valt mee, en ik slenter wat over het perron heen en weer. Als ik langs het glazen wachthuisje loop, zie ik binnen een jonge vrouw zitten en ze heeft twee kinderen bij zich. De vrouw is allochtoon gekleed, al zou ik niet kunnen zeggen waar ze vandaan is. Het jongetje is een jaar of vier; zijn zuster lijkt me vijf of zes. De vrouw zit op de bank en de kinderen rennen door het wachthok.
Het jongetje heeft een grote lege plastic fles in zijn hand. Een colafles of zo. Met die fles timmert hij op het hoofd van zijn zuster. Daar ga je niet van dood, maar het kind vindt dat zichtbaar onaangenaam, of zelfs pijnlijk, en loopt weg. Jongetje erachteraan. Weer een klap op haar hoofd. Meisje rent verder weg. Jongetje zit haar na, en ziet kans haar opnieuw op het hoofd te slaan. Meisje in tranen.
Tot zover allemaal niks bijzonders. Lange jaren zat ik in de kleine kinderen, en ik ben wel wat gewend. Er is bij ons ook veel op hoofden getimmerd. Was het niet met plastic flessen, dan wel met iets anders. En er is veel geweend.
Pas na dit universele tafereel werden de gebeurtenissen in het wachthuisje ineens heel bijzonder. En het was feitelijk pas op dat moment dat ik mijn geslenter staakte en stil bleef staan. Hoe gaat dit aflopen?
Het meisje neemt haar toevlucht tot haar moeder, en gaat tegen haar aan staan, haar hoofd verbergend in de plooien van moeders jas. De moeder slaat beschermend een arm om haar heen, en troost het huilende kind.
Wat vervolgens gebeurde, sloeg mij met verbijstering. Namelijk: er gebeurde helemaal niets.De jonge flessenridder bleef vrolijk rondspringen, er werd niets tegen hem gezegd, geen standje, geen draai om z’n oren, en zijn fles werd hem niet afgenomen. Helemaal niks. Ik moet tamelijk onbeleefd hebben staan staren door de glazen wand, naar wat zich daarbinnen afspeelde.
Ik besef dat mijn verbijstering evenveel zegt over mij als over haar die er de aanleiding toe was. Maar geloof me, het knaapje was er bij mij zo niet van afgekomen. Met veel stof om na te denken zette ik mijn geslenter voort. Want ik begin te denken dat de moeder precies deed wat in haar ogen van een goede moeder verwacht mocht worden. Waarschijnlijk is dit nu cultuurverschil in de praktijk.
Joop van der Horst (Leuven)