Binnenkort verschijnt: nieuw nummer "Over taal"

Zeg me je familienaam, en ik zeg je uit welke streek je komt

‘Onze familienamen gaan meestal terug op bijnamen die in dialectsprekende gemeenschappen ontstaan zijn en dus mag je verwachten dat variatie in onze familienamen heel vaak een afspiegeling is van dialectverschillen. Met andere woorden: aan de familienaamvarianten kun je doorgaans zien in welke streek ze oorspronkelijk gegeven zijn. Die ‘doorgaans’ slaat op twee relativerende factoren:

 (1) Mensen zijn steeds mobieler geworden en komen vaak in andere dialectgebieden terecht, maar nemen hun familienaam wel mee vanuit hun heimat. Daardoor zijn binnenlandse immigratiepolen als de grote steden en de kust potentiële verstoorders van een algemeen patroon.
(2) Familienamen zijn vaak al in de middeleeuwen ontstaan en reflecteren dus de dialectgebieden van die tijd. Maar in latere eeuwen kunnen die oorspronkelijke gebieden verschuivingen ondergaan hebben, inclusief expansies en regressies.

Dialectgebonden variatie kunnen we op drie vlakken waarnemen:
(1) Lexicale verschillen (verschillende woorden voor dezelfde denotatie)
(2) Morfologische verschillen (verschillen in de woordvorm)
(3) Fonologische verschillen (verschillen in de klanken)
Eigenaardig genoeg komt daar nog een vierde bron van familienaamvariatie bij, die weinig of niets te maken heeft met dialectverschillen, namelijk spellingvariatie.’

Dat schrijven Lieve De Swaef en Johan Taeldeman in ‘De situeerbaarheid van familienamen in een bepaalde regio’ in het nieuwe nummer van Over taal.

Die bijdrage kunt u integraal lezen op www.overtaal.be.

 Verder in het nieuwe nummer van Over taal (jrg. 56, nr. 2, 2017):

  • Taalwerk: ‘Make America fat again: hoe landadjectieven onze perceptie van producten beïnvloeden’ (door Jesse Berwouts)

‘Intussen weten we allemaal dat melk in een glas ontegenzeggelijk anders smaakt dan melk in een plastic beker, en dat een en dezelfde maaltijd opeens veel minder vullend is wanneer we hem uit een groot bord eten. Maar ons nutritioneel zelfbedrog gaat veel verder dan een mondvol placebo-effecten tijdens het eten: ook de talige presentatie van voedsel bepaalt hoe we dat voedsel waarnemen (het oog en het oor willen immers ook wel wat!). Zo communiceer je bijvoorbeeld met een landadjectief bij je voedsel – type Luikse wafels – veel meer dan alleen de oorsprong van het product …’

  • Taalwerk: ‘Bellis perennis: variatie in de namenrijkdom voor planten in de dialecten van Vlaanderen’ (door Karlien Franco)

Voor veel concepten bestaat er een groot aantal verschillende dialectwoorden. Die woorden zijn dikwijls beperkt tot een bepaalde regio of zelfs tot één dorp. Volgens het ‘Woordenboek van de Limburgse Dialecten’ gebruikt men, bijvoorbeeld, enkel in Mechelen-aan-de-Maas het woord ‘kom-krijg-mich’ om naar een pronkveer op een hoed te verwijzen. Voor datzelfde concept komen op andere plaatsen andere woorden voor (naast het frequente ‘pluim’, vind je onder meer ‘trofee’ (Einighausen), ‘aigrette’/’grette’ (Neeritter, Gronsveld) en ‘jankpluim’ (Maastricht)).1 Voor andere concepten, daarentegen, vind je in een heel dialectgebied slechts één of twee verschillende varianten. Door het materiaal uit de Woordenboeken van de Brabantse, Limburgse en Vlaamse dialecten te onderzoeken, hebben we aangetoond dat semantische kenmerken ervoor kunnen zorgen dat concepten meer of minder variatie vertonen. In dit artikel bespreken we de invloed van een van die kenmerken, namelijk experiëntiële saillantie, op het aantal namen voor planten in de dialecten in Vlaanderen.

  • Idioom & Co:Kwestie van flexibel te zijn’ (door Bert Cappelle)

‘Er zijn van die soepele woorden in onze taal. Een daarvan is kwestie. In de Dikke Van Dale, net als in andere woordenboeken, wordt kwestie vermeld als een zelfstandig naamwoord, maar in de omgangstaal heeft kwestie ook gebruiksvormen die doen denken aan andere woordsoorten.’

  • en verder de vaste rubrieken Interview, Broodje taal, Dossier, Taalkronkels, Te boek, Column en Errata?