Toen ik 4 jaar geleden vanuit Suriname in Saba aankwam, dacht ik van ellende om te komen. Er wonen in Saba 1600 (ja 16 honderd, niet 16 duizend!) Sabanen en 400 Amerikaanse studenten. Het is een prachtig eiland, maar ik ben gewend aan Paramaribo en Amsterdam. Ik weet dat het verschil in inwoners in die twee steden in de miljoenen loopt, maar een feit is dat je zowel in Paramaribo als Amsterdam kunt wandelen zonder bekenden tegen te komen. Ik heb het in Saba 10 maanden uitgehouden. Toen stapte ik op de boot naar Sint Maarten. Veel meer mensen, wist ik. Maar toch…. 80.000 (in het Franse - en het Nederlandse gedeelte samen) is nog steeds heel weinig. Iedereen kent iedereen en iedereen weet altijd alles van iedereen.
Ik ben lid van een werkgroep die dialogen in de gemeenschap over de ontwikkeling van St.Maarten moet voorbereiden. De serie dialogen gaat maandag van start, en de afgelopen week was de officiële start door de minister president. Speciaal voor ons, de getrainde dialogue-champions, was ons verteld. Met in het vooruitzicht een min of meer besloten bijeenkomst, stapte ik naar het gebouw van de universiteit toe. Toen twee lieftallige dames mij bij de ingang vroegen: “Komt u voor de launch van het boek van onze decaan?” schudde ik daarom driftig van nee. Wat ik dan wel kwam doen? Ik legde het uit. O, maar dat was precies het zelfde, vertelde de jongedame, die toevallig de dochter is van een collega, mij. Ik klom een beetje beduusd de trap op naar de zaal die de studente aangaf, en tekende daar een presentielijst waarboven stond: Launch of the Dean’s book. Ik weer naar buiten om iemand te vinden die me zou kunnen vertellen wat er nou hetzelfde was aan de “lancering” van een boek en de aftrap van een serie community dialogues. Dat was zo gepiept; ik was de enige die de overeenkomst niet vatte, waardoor ik van beduusd geïrriteerd raakte. Toen ik de zaal weer indook viel de jeugdigheid van het publiek me op. Allemaal gekomen voor het boek van de decaan, dacht ik te begrijpen. Maar mijn eigen clubje zat er ook tussen gelukkig. Toen ik beter keek zag ik een aardig aantal Bekende Sint Maartenaren. Die aftrap zou niet een besloten bijeenkomst worden, drong tot me door. Zucht.
Het is allemaal goed gekomen. De minister president heeft ons door middel van een vurige speech een hart onder de riem gestoken. En de decaan, die een sociaal maatschappelijk boekje heeft geschreven als een soort extra handleiding voor ons (aha! zie daar de link!), heeft zijn boek(je) gepresenteerd. Geen enkel probleem dus. Waarom voel ik me dan na afloop van de avond nog steeds lichtelijk geïrriteerd? Omdat mij niet was verteld dat we daar die avond zaten niet alleen omdat onze dialoogserie eindelijk zou starten, maar ook om op te zitten en pootjes te geven? Zo eenvoudig ligt het niet. Waar ik me aan heb geërgerd is waarschijnlijk de voor mij onbegrijpelijke kleinschaligheid van dit stukje rots (zoals de decaan, die trouwens amper 3 maanden uit Nederland terug is, dit lieftallige paradijs in zijn speech noemde). Die onbegrijpelijke kleinschaligheid, die sprak uit de vanzelfsprekendheid waarmee mensen het ene zeggen en het andere doen; uit de vergoelijkende glimlachjes die hierover over en weer werden uitgewisseld; uit de uniformen die de goed opgekomen universiteitsstudenten aan hadden (echt Amerikaans, alleen zijn we geen Amerikaans eiland…); uit het optutgehalte onder voornamelijk de dames (God zij dank had ik mijn heels aan); uit de “opvulling” van de zaal met studenten (ik durf te zweren dat de avond ze studiepunten heeft opgeleverd); uit de ontmoeting met allemaal bekenden (de dochter van een collega zoals ik al schreef, maar ook de broer van mijn huisbaas en ettelijke vrienden, kennissen, ouders van leerlingen en ga zo maar door).
Waar ik naar snak is een dagje Amsterdam. Gewoon: Centraal Station, bankje, krantje, patatje mét. En dan de hele dag zitten en nul bekenden ontmoeten. En als ik dan toch een bekende ontmoet, heeft die een spijkerbroek en een slobbertrui aan.
Renate Sluisdom (Sint Maarten)