Ooit besloot ik na het bezoek aan archieven het Archiefbevrijdingsfront op te richten. De aanleiding was een aanval van ‘administratieve wellust’ van één van de medewerkers in het archief waar ik wilde werken.
Het begrip is afkomstig uit Dostojewski’s roman Boze geesten. Daarin geeft Stepan Trofimowitsj aan zijn vriendin Warwara Petrowna een voorbeeld van ‘administratieve wellust’. Wie met de trein wil reizen, zegt Trofimowitsj, krijgt te maken met een verkoper van ‘doodgewone spoorkaartjes’. Die maakt vreselijk misbruik van zijn machtspositie. De aankoop van een simpel kaartje wordt een vernedering voor de reiziger die machteloos staat tegenover de bureaucratie.
Inmiddels leidt het Archiefbevrijdingsfront, een selecte, internationale en goed getrainde groep, een sluimerend bestaan. Dat heeft mede te maken met de wijze waarop archieven hun materiaal tegenwoordig presenteren. Tot het eind van de jaren negentig gaven archiefmedewerkers hun brieven en documenten met grote tegenzin uit handen. Nu zijn ze gecatalogiseerd en op websites van de betreffende musea en instellingen te vinden.
Ik aarzel of ik dat een verbetering moet noemen. Wie nu naar een archief gaat, is voorbereid en weet wat hij daar gaat vinden. Voorbij zijn de tijden waarin er een doos vol onbekend materiaal op tafel werd gezet. Gelukkig blijft de inhoud nog een verrassing. En niet alle brieven zijn gecatalogiseerd.
Ook de serviceverlening van archieven is sterk verbeterd. Een paar weken geleden werd ik na binnenkomst uit mijn jas geholpen en na een knip- en scheerbeurt mocht ik naar binnen. In de middagpauze bleken langgerokte obers mijn culinaire wensen te kennen.
Of er wel eens materiaal verdwijnt, vroeg ik aan een medewerker in een archief. Een onnozele vraag, besefte ik nog voor de gedachte geluid had gevat. Op mijn vraag of er na het vertrek van een bezoeker wel eens meer materiaal in de dozen zit dan voor zijn komst, schoot hij in de lach. Ik zag dat hij het een aantrekkelijk idee vond.
Jaap Grave (Berlijn)